donderdag, juli 19, 2007

Televisieherinneringen.

Ooit was ik zestien.
Puber en recalcitrant. Opstandig en onwillig. Volwassen en kind. En vooral: in de war.
Ik woonde op kamers en was de link met de wereld kwijt. Zag geen toekomst, geen leven, geen zon. In een vlaag van wanhoop zwierf ik over straat, op zoek naar iets, wat dan ook, dat me zou kunnen verlossen van de onduidelijkheid.

Omdat mijn omgeving het wat minder eens was met mijn keuze om over straat te gaan zwerven, en waarschijnlijk vooral omdat ik -wanhopig als ik was- totaal geen respect toonde voor dingen als stoplichten of spoorwegovergangen, was de keuze om een tijdje tot rust te komen binnen de veilige muren van de psychiatrische instelling snel gemaakt. En zo kwam ik terecht op de Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis.

Een grote glazen deur met een slot, dan een verpleegsterspost en vervolgens veertig meter gang met helemaal aan het eind een soort huiskamer met rookhol. Dertig patiënten, twee verpleegkundigen die elke zes uur wisselden. De patiënten verschilden van overspannen tweeverdieners tot zeer verwarde mensen die probeerden met de plastic mesjes in hun polsen te snijden. Het gros van de groep zat de hele dag in een benauwd rookhol. Ik rookte ook, en dus verbleef ik ook in het door een grote draadglazen deur afgesloten deel van de 'huiskamer'. Samen met mij zat er nog een meisje, ook puber, iets ouder dan ik. Ze was depressief, vertelde ze, en manisch. Misschien had ze iets van een meervoudige persoonlijkheid, of hoorde ze stemmen. Ze vertelde dat ze hier 'gedwongen' zat, wat zoveel inhield dat de burgemeester een blaadje had getekend waarop stond dat ze tegen zichzelf beschermd diende te worden. Van suicidale gedachten misschien, of zelfdestructie. In ieder geval leek ze voor mij heel normaal. Ze praatte niet in zichzelf en probeerde niet met een plastic lepeltje een gat in het raam te zagen om te ontsnappen. Wel rookte ze veel, erg veel. En leek een bizar soort facinatie voor vuur te hebben.

Omdat je nu eenmaal niets te doen hebt in een ziekenhuis, ook niet op een psychiatrische afdeling, bedachten we een spelletje met elkaar, iets wat redelijk populair was onder rokende jongeren. Je neemt een vloeitje, zo een waar men tabak in rolt, en brand er een klein gaatje in met je sigaret of sjekkie. Vervolgens blaas je dat heel snel uit, in de hoop dat de rand niet scheurt. Dan is de volgende, die een nieuw gaatje maakt en uitblaast. Wie het eerste bij de rand van het vloeitje komt heeft verloren en moet volgens de overlevering het vloeitje opeten. Dat niemand dat laatste deel uitvoerde deed er weinig toe, en het was vooral een manier om hersenloos de tijd te doden.

Toen om half elf het licht uit moest zei ik weltrusten en liep ik door de meterslange gang naar de kamer die ik deelde met nog drie bedden maar gelukkig geen bewoners zodat de radio zachtjes aankon. Het meisje bleef nog wat laatste gaatjes maken.
De verpleging was daar overduidelijk niet zo van gediend. Half elf is half elf en bedtijd draagt niet voor niets die naam. Halverwege de gang kwamen er twee verplegers me tegenmoet lopen en bleken er rode lampjes te knipperen op de muur. Het brandalarm bleek afgegaan te zijn door onze gaatjes-maak-in-vloeitjes-actie. Terwijl ik mij omdraaide werd het meisje afgevoerd. Letterlijk afgevoerd, ze liep nog zelf, maar de manier waarop de twee verpleegkundigen met hun hand op het kastje aan hun riem om versterking te roepen meeliepen liet weinig ruimte over voor vrijwillige gedachten. Het meisje zelf leek geen idee te hebben waar ze naar toe moest en begon, heel pubers eigen, op steeds luidere toon om uitleg te vragen.

Aan het einde van de gang bleek een grote stalen deur die me eerder nog niet opgevallen was. De deur ging open door een grote stalen sleutel. Achter de deur lag nog een deur en daarachter een cel. Ik heb het meisje tot ik wegging vijf dagen later niet meer gezien. Wel gehoord. De eerste nacht huilde ze. De tweede nacht schreeuwde ze. De derde en de vierde dag was ze stil.

Er zat veertig meter tussen de grote stalen deur aan het begin van de gang en de huiskamer, waar het grootste deel van de dag alle patiënten, en dus ook de verpleging, rondhing. Het kantoortje van de verpleging zat halverwege de gang. De enige keren dat ik de verpleging naar de grote stalen deur heb zien lopen is als het eten werd gebracht.

Elf jaar later lijkt er nog weinig veranderd.
Netwerk kopt met de zin dat ons land het hoogste aantal separaties in de psychiatrie heeft van Europa. Separatie is een mooi woord om te zeggen dat je mensen opsluit in een cel omdat je niet weet wat je met ze aanmoet.
In dit geval een meisje, in de war, die even niet meer weet wat ze met haar leven aanmoet en of ze dat leven nog wel wil. Niet gek, niet raar, niet agressief of psychotisch. Het had mij kunnen zijn. In een cel, dagenlang, zonder contact of aanspraak of behandeling, omdat er een brandalarm afging. Omdat men bang was voor wat er zou kunnen gebeuren.

Wat zijn wij een wreed land.

Geen opmerkingen: